GESCHIEDENIS - Indonesië


prehistorie


De eerste bewoners van Indonesië woonden op Java. Daar werd in 1891 de schedel gevonden van de Java-mens (homo erectus). Doordat het noordelijk halfrond tijdens de ijstijden bedekt was met een dikke laag ijs, was de zeespiegel zodanig verlaagd dat migratie van volkeren over land eenvoudig mogelijk was.

 

Deze mensachtige, die gebruik maakte van vuur, liep al rechtop en leefde ongeveer 500.000 jaar geleden aan het begin van het Pleistoceen. De Java-mens is uitdrukkelijk niet de directe voorloper van de huidige Indonesische bevolking. In 1931 werden er schedels gevonden van een meer ontwikkelde mensensoort, de Solo-mens.

 

De eerste echte mensensoort die naar de Indonesische archipel migreerde was een Australoïde pygmeeënras, de zogenaamde negrito’s, afkomstig van Nieuw-Guinea en de kleine Sunda-eilanden. Nog later, ca. 10.000-12.000 jaar v.Chr., leefde de Wajak-mens op Java, de eerste homo-sapiens, en de werkelijke voorvader van de huidige bevolking. Het nomadenbestaan wordt door een deel van de bewoners opgegeven en er ontstaan permanente vestigingen waarbij de zo kenmerkende terrasvormige landbouwtechniek wordt ontwikkeld.


hindoeïsme en boeddhisme


Rond de 2e eeuw n.Chr. landden de eerste Indiase kooplieden op Java, Sumatra en Sulawesi. De invloed van deze Indiërs reikte ver, maar vooral de heersende klasse nam veel van deze mensen over, met name het hindoeïsme. Ook de vele leenwoorden die in de huidige Indonesische taal terug te vinden zijn, vormen een duidelijk bewijs van de sterke Indiase invloeden.

 

In de 5e eeuw ontwikkelden zich op Java brahmaanse sekten die de hindoe-god Shiva vereerden. In de 7e eeuw kwam het Sriwijaya-koninkrijk sterk opzetten in het zuiden van Sumatra, het handelsimperium dat Malakka en Sumatra en de scheepvaart van India naar China beheerste.

 

Op Java, met name aan de kust, bloeiden rijke en machtige hindoe-Javaanse staten op, o.a. Kediri, Sailendra (boeddhistische bergvorsten) en Papajaran. Ze lieten schitterende religieuze bouwwerken achter zoals de Borobudur gebouwd door de Sailendra's en de Prambanan van de Matarams. De aanhangers van hindoeïsme en boeddhisme leefden overigens vreedzaam naast elkaar.

 

Tegen het einde van de 10e eeuw streden Java en Sumatra om de opperheerschappij. Door de veroveringen van Airlangga (tot 1042) werd een machtsevenwicht in de archipel bereikt: Java beheerste het oosten, Sumatra het westen. Sriwijaya was langzamerhand verzwakt, mede door een overval van de Zuid-Indische Cholas op Malakka en Sumatra. Het machtsevenwicht bleef tot de 13de eeuw bestaan.

 

Het hindoeïstische Majapahit koninkrijk ontstond op oostelijk Java in de late 13e eeuw en onder Gajah Mada reikte zijn invloed over het grootste gedeelte van Indonesië.


>> Lees over de bestemming Prambanan en Borobudur, de Hindoe-tempels. 


Het Majapahit-tijdperk en de Islam


In de 14e eeuw was Majapahit-rijk de belangrijkste staat van Indonesië, en was tevens het laatste Javaans-hindoeïstische koninkrijk. In de 15e en 16e eeuw zetten islamitische kooplieden voet aan wal en troffen met name op Sumatra en Java goed georganiseerde koninkrijken aan; op Borneo was dat veel minder het geval en op Sulawesi was dat nauwelijks het geval.

 

Hoe sterk de invloed vanuit India is geweest blijkt wel uit het Indiase schrift dat op veel plaatsen gebruikt werd tot in de 20e eeuw.

 

Arabieren waren trouwens al in de 4e eeuw naar Indonesië gekomen om handel te drijven. In de 14e eeuw werden de activiteiten van de Arabische handelaren aanzienlijk uitgebreid richting Indonesië. Onvermijdelijk deed ook de islam geleidelijk zijn intrede op de eilandengroep, allereerst vanuit het noorden van Sumatra en daarna over Java.

 

Over het algemeen kan men zeggen dat de islam het meeste succes had in die gebieden waar het hindoeïsme het minste de voet aan de grond gekregen had. Eind 15e eeuw werden de eerste twee belangrijke steden volledig islamitisch, Demak en Cirebon op Java. Nog wat later was er van het hindoeïstische Majapahit-rijk niets meer over en vervangen door zo’n twintig islamitische koninkrijken die verspreid lagen over de hele archipel.

 

Vaak bekeerden hindoeïstische prinsen tot de islam uit geldelijk gewin en de bevolking volgde dat voorbeeld zonder veel problemen. Zo had de islam in die tijd op allerlei gebied een grote invloed op de ontwikkeling van Indonesië.


de portugese periode


De eerste Portugezen zetten voet aan land in Indonesië in 1511 waar zij Malakka veroveren. Portugese handelaren o.l.v. Francisco Serrão, probeerden de herkomst van de specerijen nootmuskaat, kruidnagel en peper te vinden en deze voor de internationale handel te beheersen. Zij waren het ook die de Europese beschaving en cultuur naar Indonesië brachten, o.a. het rooms-katholicisme en de Portugese taal, die in de 16e eeuw de handelstaal of ‘lingua franca’ van de archipel was.

 

Opmerkelijk was wel dat de Portugezen zich volledig op de handel richten en op de verbreiding van het christendom, en niet zozeer op het veroveren van gebieden. Toch hadden zij niet zoveel invloed op de grote internationale handelswegen zoals later de Hollanders. De grote invloed van de Portugezen uitte zich onder andere in de taal, de muziek, de invoer van tabak en het ontwerpen en bouwen van schepen.

 

In 1570 vermoordden de Portugezen een sultan, om zo meer gunsten te krijgen van zijn opvolger. Het volk pikte dit echter niet en verjaagde de Portugezen van het eiland Ternate. Later zou blijken dat dit het begin van het einde was van de superioriteit van de Portugezen in Indonesië. In het jaar 1662 waren alle Portugezen verdwenen. In het begin van de 16de eeuw ontstond er tevens een nieuw islamitisch rijk in Atjeh.


Indonesië onder VOC bewind


Met de komst van de Hollanders in 1596 begon er een nieuw en ingrijpend hoofdstuk in de geschiedenis van Indonesië, een hoofdstuk dat meer dan drie eeuwen zou duren.

 

Om de handel in dit gebied meer structuur te geven werd in 1602 de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht, die na enkele jaren de volledige controle over het eilandenrijk had (op Timor na).

 

De Hollanders stelden een Indische regering aan onder een gouverneur-generaal en in 1619 maakte “Jan Pieterszoon Coen” van Jacatra de hoofdstad Batavia. Ook wist hij de Engelsen buiten de archipel te houden. In de achttiende eeuw werd langzamerhand de macht van de VOC steeds minder en wereldwijd overgenomen door de Engelsen.

 

In 1798 werden alle bezittingen en lasten van de VOC door de staat overgenomen. De eens zo machtige VOC hield in december 1799 op te bestaan en op dat moment begon staatsrechtelijk gezien de koloniale periode van Nederlands Oost-Indië.

 Java onder Brits bewind:  

Na de inname van de Franse kolonies in West-Indië in 1809 en 1810 werd de aandacht van de Britten gericht op Nederlands-Indië. In april 1811 werd vanuit India een expeditie gezonden terwijl op 4 augustus de eerste grondtroepen aan land gezet. Op 8 augustus viel de niet versterkte stad Batavia.

 

De verdedigers verzamelden zich op het fort Cornelis; dit fort werd door de Engelsen belegerd en viel in de vroege morgen van 26 augustus. De resterende Nederlandse, Franse en inlandse militairen trokken zich terug, achtervolgd door de Engelsen.

 

Een serie nieuwe aanvallen brak het resterende verzet; de stad Salatiga werd op 16 september veroverd, gevolgd door de officiële capitulatie van Java op 18 september. Het eiland bleef in Engelse handen voor de resterende tijd der Napoleontische oorlogen en het Nederlandse gezag werd pas na het Verdrag van Parijs in 1814 hersteld.




Om zich tegen andere Europese grootmachten te beschermen werden er overal op strategische plaatsen gefortificeerde ‘factorijen’ of handelsposten gesticht. Vanaf 1808 werd het gezag van de Hollanders versterkt onder gouverneur-generaal “Daendels”. Op een gegeven moment werden de Nederlanders ook steeds meer betrokken bij de interne aangelegenheden van de verschillende Indonesische staten.

 

In 1830 werd het beruchte cultuurstelsel ingevoerd, waarbij bijna geheel Java in feite een door de staat bestuurd werkkamp werd. De boeren werden gedwongen om specifieke gewassen te verbouwen, met onder andere als gevolg een grote hongersnood in 1849-1850 in de rijststreek Cirebon. De Engelsen waren vanaf begin 17e eeuw de grote concurrenten voor de VOC.

 

Ondanks afspraken tussen de Engelse en Hollandse handelsmaatschappijen, botsten de verschillende partijen regelmatig op elkaar. Van 1811-1816 werd Java bezet door een Engels expeditieleger, en de ‘kraton’ van de sultan in Yogyakarta werd bestormd en verwoest. Stamford Raffles, afgezant van de Engelse Oost-Indische Compagnie en stichter van Singapore, werd tot gouverneur benoemd.

 

In 1816 werden de meeste gebieden aan de Nederlanders teruggegeven (volgens de Londense Conventie van 1814), en in 1824 trokken de Engelsen zich volledig terug uit Indonesië.


het koloniale nederlandse bewind


Het Nederlandse koloniale bewind was gebaseerd op een raciale kastenstructuur en werd bestuurd via een uitgekiend ambtenarensysteem. Met slecht enkele tienduizenden ambtenaren werd het immense eilandenrijk voor die tijd efficiënt bestuurd. Onvermijdelijk in een situatie van onderdrukking door een ander volk is de opkomst van nationalistische gevoelens. 

 

De eerste nationalisten waren aristocraten en intellectuelen. Na een incident werd er in 1825 een heilige guerrillaoorlog (1825-1830; Java-oorlog) ontketend waarbij ca. 15.000 Nederlanders en 250.000 Indonesiërs omkwamen. De meest Indonesiërs kwamen trouwens om door besmettelijke ziektes.

 

Na de grondwetsherziening van 1848 in Nederland werd in 1854 het stelsel van gedwongen cultures weer afgeschaft. Begin 1873 begon de Atjeh-oorlog, een chronische guerrilla-oorlog als gevolg van de plannen van de Nederlanders om het onafhankelijke Atjeh te annexeren.

 

Pas in 1898, toen “Van Heutz” en “Snouck Hurgronje” werden benoemd tot respectievelijk militair gouverneur en adviseur voor Inlandse en Arabische Zaken, werd een begin gemaakt met de effectieve, vaak bloedige, bezetting van geheel Atjeh. Tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werden er regelmatig aanslagen op Nederlanders gepleegd. 

 

Nationalisten

In 1905 werd het machtige Rusland verslagen door het kleine Japan en dat was goed nieuws voor de nationalisten. Toch was Nederland rond die tijd al bezig met de zogenaamde ‘ethische politiek’, met als doel het belang van de inheemse bevolking en haar opvoeding tot zelfstandigheid te bevorderen. De leuze van deze ontwikkelingspolitiek was: 'Irrigatie, emigratie, educatie'.

 

Veel Javanen werden naar de buitengewesten geëmigreerd om de overbevolking tegen te gaan, de rijstvelden werden goed geïrrigeerd om de landbouw efficiënter te maken en zo trachtte men de voedseltekorten tegen te gaan. Ook werden er veel 'dessabanken' opgericht waar boeren goedkoop konden lenen. Over het geheel was de Ethische Politiek geen succes: slechts enkele tienduizenden Javanen konden elders een bestaan opbouwen en het geld dat de boeren leenden werd vooral gebruikt om te consumeren in plaats van te investeren.

 

De bedoelde stimulering van economische groei en remming van de bevolkingsgroei bleven uit. Voedseltekorten waren wel opgelost. Indonesië kwam echter in 1911 nog volledig in handen van de Nederlanders, hoewel ze meteen daarna alweer hun grip op het land begonnen te verliezen. Om dit tegen te gaan werden begaafde Indonesiërs naar Nederland gestuurd om een hoge opleiding te volgen.

 

Het werkte echter averechts want deze nieuwe intellectuelen werden later de felste nationalisten en maakten de Nederlanders in feite overbodig.



opkomst nationalisme en wwI


Gedurende de periode van WWI ontstonden er veel nationalistische organisaties, met name onder de Javaanse bevolking. In 1927 werd de Partai Nasionalis Indonesia (PNI) opgericht die openlijk onafhankelijkheid nastreefde en geïnspireerd werd door de Indiër Mahatma Gandhi.

 

Deze partij werd geleid door Soekarno, die zich door zijn optreden al snel tot een grote politieke persoonlijkheid ontwikkelde. Eerder waren in 1908 al opgericht de Boedi Oetomo (‘Het schone streven’), en in 1912 de Sarekat Islam, een massabeweging op islamitische grondslag.

 

De verbannen Nederlandse socialist Henk Sneevliet richt in 1914 een 'Indische Sociaal Democratische Associatie' op. Aanvankelijk een klein forum van Nederlandse socialisten, ontwikkelt deze zich later tot Partai Komunis Indonesia (PKI), de Indonesische Communistische Partij. Voor zijn ondergang in 1965 is het de op twee na grootste communistische partij ter wereld. 

 

Door de wereldwijde economische crisis kwamen de Nederlanders en de Indonesiërs steeds meer tegenover elkaar te staan. De exploitatie van alle bodemschatten in Indonesië werd verhoogd en politieke concessies werden allemaal teruggedraaid. Zo werden naast de traditionele zeer winstgevende gewassen als peper en foelie ook andere landbouwproducten zoals rubber en suiker verbouwd. Indonesië werd een rijstexporteur van betekenis. Nederland ontwikkelde ook de oliewinning (Koninklijke Olie) en mijnbouw, waardoor Indonesië de 4de olieproducent ter wereld werd.

 

Bevolkingsgroei

De bevolking groeide van 1900 tot 1940 van 43 tot 70 miljoen mensen oftewel met bijna 65 procent. Een zeer gewelddadig politieapparaat hield de Indonesiërs in toom en nationalistische leiders als “Soekarno”, “Hatta” en “Sjahrir” werden gearresteerd. Nederland onderdrukte nationalisten onder meer door het inrichten van een concentratiekamp in Nieuw-Guinea, Boven-Digoel (vanaf 1926).

 

Verder werden alle politieke partijen verboden en dit alles leidde natuurlijk tot een toenemende anti-Nederlandse stemming. De instelling van een Volksraad in 1918 was niet meer dan een nep-volksvertegenwoordiging. Tussen 1922 en 1930 richtte Ki Hadjar Dewantara, samen met anderen en ondanks tegenstand van de koloniale regering, veertig onafhankelijke scholen op, de Taman Siswa scholen, en op 28 oktober 1928 pleit een conferentie van Indonesische jongeren voor "één land, één taal, één volk" voor Indonesië.

 

In 1938 wordt de Soetjardo-petitie afgewezen, die ertoe had moeten leiden dat Indonesië langs de weg van geleidelijkheid een zelfstandige plaats binnen het rijksverband zou krijgen.


de Japanse bezetting (WW2)


In januari 1942 viel het Japanse Keizerrijk Nederlands-Indië aan. Op 27 februari werd Java veroverd na een zeeslag die bekend zou komen te staan als de slag op de Javazee; op 1 maart werd Batavia ingenomen en op 9 maart capituleerde het Nederlandse leger.

 

De Nederlanders werden geïnterneerd in kampen, waar velen om het leven kwamen. Vele Nederlandse krijgsgevangenen werden naar Thailand (toen Siam) overgebracht om aan de Birma-spoorweg te werken.

 

De Japanners beloofden de Indonesische nationalisten en orthodoxe moslims op den duur onafhankelijkheid, maar al snel werd duidelijk dat het de bedoeling was om Indonesië definitief in het Japanse keizerrijk op te nemen; politiek en economisch werd het geheel ondergeschikt aan Japan gemaakt. De methoden die de Japanners gebruikten om dit te bereiken bleken uiteindelijk nog wreder dan onder de Nederlanders het geval was. Intussen verslechterde de economische situatie, vooral op het platteland, snel.

 

Zo kwamen de grote landbouwondernemingen stil te liggen en de toestand werd nog verergerd door de vordering van rijst voor de Japanse troepen en het ronselen van arbeidskrachten. Belangrijk voor de nationalisten was dat Soekarno door de Japanners werd aangesteld als gouverneur en daardoor de mogelijkheid kreeg om de Indonesische bevolking op een slimme manier te ontwikkelen.

 

Zo werd de taal het Bahasa Indonesia, een groot symbool van nationale identiteit en werd de door de Japanners opgericht gewapende Landstorm na de oorlog omgevormd tot een revolutionaire militie, die tegen de Nederlanders vocht. Toen de Japanners de eerste verliezen leden, kwam de macht steeds meer in handen van de Indonesiërs te liggen. Door Japans (militair) wanbeheer ontstond in 1943 een grote hongersnood, die tot in 1944 en op sommige plaatsen tot de bevrijding duurde.



onafhankelijkheid en politionele acties


Op 15 augustus gaf Japan zich over aan de geallieerden en twee dagen later riepen Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid uit en was de Republik Indonesia een feit. Soekarno wordt de eerste president van het land. Nederland verzette zich hiertegen en probeerde door middel van de zogenaamde "politionele acties" de onafhankelijkheid weer ongedaan te maken.

 

Onder druk van de internationale gemeenschap erkende Nederland uiteindelijk in december 1949 de Indonesische onafhankelijkheid met uitzondering van Irian Jaya. Aanvankelijk werden Nederland en Indonesië nog in een unie geperst, die echter al op 17 augustus opgeheven werd. Alleen in de Zuid-Molukken, waar in april 1950 een onafhankelijke republiek was uitgeroepen, werd tegen deze ontwikkeling gewapend verzet geboden, vooral door voormalige KNIL-militairen.  

 

In september 1950 trad Indonesië toe als lidstaat van de VN. De beginjaren van de jonge staat waren echter verre van gemakkelijk. Kabinetten kwamen en gingen in snel tempo en in 1955 waren er 169 politieke partijen die in de slag gingen voor 257 zetels in het parlement. Soekarno greep in en koos voor de ‘geleide democratie’;  politieke partijen en wetgevende instantie werden in dit systeem buitenspel gezet en zelfs ontbonden.

 

Ook kwam er een einde aan de persvrijheid. Dit alles werd vanuit Java aan de aan de andere eilanden opgelegd , waardoor deze zich verwaarloosd voelden en uiteindelijk in opstand die binnen enkele maanden door troepen van Soekarno neergeslagen. In 1962 wilde Soekarno eindelijk West-Nieuw-Guinea innemen en ook de VS oefende sterke druk uit op Nederland om het eiland op te geven.

 

In datzelfde jaar droeg Nederland het grondgebied over aan de VN, die het op haar beurt in 1963 overdroeg aan Indonesië.




de staatsgreep en sociale onrust


Eind jaren vijftig was Indonesië steeds meer verworden tot een dictatuur en begin jaren zestig stapte het land uit de VN en werd fel antiwesters en militant. Soekarno stelde Indonesië op een lijn met het eveneens anti-imperialistische China.

 

Soekarno was zo handig geweest om alle verschillende bevolkingsgroepen en ideologieën samen te smeden tot een geheel.

 

Zelfverheerlijking was daarbij niet vreemd en dat uitte zich in de aanleg van prestigieuze stadions en andere bouwwerken, en beeldhouwwerken die sterk deden denken aan de Sovjetstijl. Aan de andere kant steeg de inflatie gigantisch, liep de nationale schuld steil omhoog en lagen verschillende groeperingen als militairen, moslims en communisten klaar om de fakkel over te nemen, desnoods via een staatsgreep.

 

Er vormde zich ook een scherpe tegenstelling tussen de militaire top en de Indonesische Communistische Partij (PKI). 

 

In de nacht van 30 september 1965 volgde een staatsgreep door een tot dan toe onbekende generaal genaamd Soeharto. Er werden zes generaals ontvoerd en vermoord om de communisten een lesje te leren.

 

Uiteindelijk liep deze situatie uit op een politiek bloedbad waarbij ca. een half miljoen mensen in koelen bloede vermoord werden. Op dat moment werd de communistische partij ontbonden en nam het leger de touwtjes in handen. President werd in 1967 Soeharto, die zijn machtsbasis vond in het leger.

 

Indonesië kreeg van alle kanten financiële hulp, vooral van Nederland en de VS. Hierdoor werd het land economisch steeds afhankelijker van het Westen. Binnenlands was het volk zeer ontevreden over de corruptie en de ontwikkeling van de economie en het Soeharto-bewind probeerde met sterk repressieve maatregelen de orde te handhaven. In 1975 verlieten de Portugese troepen Oost-Timor; Soeharto greep in en op 17 juli werd Oost-Timor eenzijdig, onder protest van de VN, bij Indonesië ingelijfd.

 

Ook in de jaren tachtig bleef ontevredenheid en sociale onrust troef. In 1984 kwamen een aantal islamitische groeperingen in opstand tegen de inperking van hun vrijheden. Er vielen achttien doden, gevolgd door bomaanslagen op Chinese bedrijven en banken.


de reformatie


In de loop van 1990 werd bekend dat de regering een politiek van ‘openheid’ wilde gaan voeren. Dit uitte zich in meer persvrijheid en een toenadering van Soeharto tot de islam. Opmerkelijk was ook dat in 1991 het leger tientallen demonstranten doodde, en dat Soeharto het leger verantwoordelijk stelde. De jaren 1991 en 1992 stonden ook in het teken van spanningen in Atjeh, met als gevolg duizenden doden.

 

In maart 1993 werd Soeharto voor de zes achtereenvolgende keer tot president gekozen. Halverwege de jaren negentig groeide de economie fors, maar de kloof tussen arm en rijk werd steeds groter. Dit had grote sociale spanningen tot gevolg, die nog versterkt werd door een oplopend werkloosheidscijfer en vele corruptieschandalen. In 1996 werden enkele nieuwe oppositiepartijen verboden en de leider van de Democratische Partij ten val gebracht.

 

De algemene verkiezingen van mei 1997 werden weer gewonnen door de Golkar-partij, ondanks en golf van politiek geweld. Alleen de islamitische PPP wist haar aanhang te vergroten en behaalde 23% van de stemmen. De  corruptie neemt echter sterk toe, waarbij ook Soeharto, diens vrouw en enkele van hun kinderen hoge functies toebedeeld krijgen. Ze worden hiermee de rijkste en machtigste familie van het land.

 

De ontevredenheid over de corruptie, die al snel ook een hindernis gaat vormen voor verdere economische groei, leidt samen met de economische crisis tot grote demonstraties in 1998, waardoor Soeharto gedwongen wordt af te treden. Deze omwenteling wordt de reformasi genoemd.


de val van soeharto


In maart 1998 werd Soeharto voor de zevende maal tot president herkozen, waarbij hij zijn dochter en een aantal vertrouwelingen op cruciale posten benoemde, ondanks toenemende protesten tegen deze gang van zaken. Ook de economische crisis waarin het land verkeerde, de prijsstijgingen en misoogsten zorgden van een zeer gespannen sfeer.

 

Demonstraties van studenten die ijverden voor hervormingen en het aftreden van Soeharto eisten, werden steeds massaler en ontvingen de steun van verschillende groepen uit het leger en de samenleving.

 

Begin mei 1998 ontstonden in diverse steden hevige rellen, en vooral etnische Chinezen moesten het ontgelden; zo'n honderd Chinese vrouwen werden verkracht en in totaal vielen er 1200 doden.

 

Op 21 mei trad Soeharta, onder zware binnenlandse druk, af. Vice-president Habibie werd daarna beëdigd als president en in het nieuw samengestelde kabinet verdwenen iedereen die tot de clan van Soeharto behoorde. 

 

Het IMF bleek vertrouwen in Habibie te hebben steunde Indonesië met 42 miljard dollar waarop de koers van de roepia zich herstelde. Onder het nieuwe bewind ontstond er een grotere mate van persvrijheid, waardoor wandaden van het leger in Oost-Timor, Atjeh en Irian Jaya bekend werden.

 

Ook de corruptie en de zelfverrijking van Soeharto werden breeduit in de openbaarheid gebracht, maar toch bleven studenten om vergaande hervormingen eisen. Niet alleen Soeharto zou zich moeten verantwoorden volgens de studenten, maar ook het Volkscongres dat immers nog door Soeharto was benoemd.

 

Tegen de studenten werd hard opgetreden en alleen al in Jakarta vielen veertien doden. Ook op de Molukken en op Borneo vielen honderden slachtoffers. In januari 1999 werd d.m.v. een referendum Oost-Timor onafhankelijk na 25 jaar bezetting. Door heftig optreden van het Indonesische leger greep de VN in en installeerde een vredesmacht. Honderdduizenden waren inmiddels verdreven.


Periode Wahid en Megawati


Begin juni 1999 vonden verkiezingen plaats. Er ontstond een scherpe tegenstelling tussen het kamp van Megawati enerzijds en dat van Habibie's Golkar gesteund door enkele islamitische partijen anderzijds. Teneinde deze polarisatie te doorbreken werd de bijna blinde Abdurrahman Wahid naar voren geschoven.

 

Het leger steunde dit voorstel waarop Wahid tot president werd verkozen. Wahids’ korte regeringsperiode werd verder gekenmerkt door voortdurende ruzies tussen de verschillende politieke facties, een teruglopende economie en bloedige etnische conflicten, met name in Atjeh, Irian Jaya en op de Molukken.

 

Toen hij ook nog beschuldigd werd van incompetentie en corruptie, was het snel gebeurd met Wahid. Op 23 juli 2001 werd Wahid opgevolgd door vice-president Megawati, de dochter van ex-president Soekarno. Ook onder dit bewind braken er regelmatig bloedige etnische en religieuze conflicten uit. Tegen acties van afscheidingsbewegingen in Atjeh en Irian Jaya werd door het leger hard opgetreden.

 

Er vielen duizenden doden, maar Megawati wilde persé het Indonesië van haar vader bij elkaar houden. Begin 2002 verkeerde de economie van Indonesië nog steeds in een crisis en nam de armoede nog steeds toe. Op 12 oktober van dat jaar werd Indonesië getroffen door een zeer gewelddadige extremistische aanslag op Bali. Honderden doden, waaronder veel Australiërs, waren het gevolg.



jaren 2000


In 2004 werd oud generaal “Yudhoyono” officieel uitgeroepen tot winnaar van de presidentsverkiezingen. Op 2e kerstdag in 2004 werd o.a. Indonesië zwaar getroffen door toedoen van een zeebeving. Op Sumatra (vooral Atjeh) vielen bijna 100.000 doden. In 2005 werd er een politiek akkoord gesloten tussen de regering en de gewapende rebellen in Atjeh. 

 

Een jaar later worden de eerste directe verkiezingen gehouden in Atjeh na het vredesakkoord met de rebellen. Voormalig president Souharto overlijdt in 2008. Later dat jaar verschijnt het eindrapport van de waarheidsvindingcommissie van Indonesië m.b.t. gewelddadigheden in Oost Timor.

 

In 2009 wint de zittende president de verkiezingen. Twee jaar later, in 2011, biedt de Nederlandse regering excuses aan vanwege de slachting in Rawagade tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. In 2010 wordt moslimgeestelijke en leider van terreurgroep “Jemaah Islamiah”, “Bashir” opgepakt. De groep zou banden hebben met “Al Qaida” en achter de aanslagen op Bali zitten in 2002.

 

In 2014 wint Joko 'Jokowi' Widodo de presidentsverkiezingen. De 'Indonesische Obama' volgt president Susilo Bambang Yudhoyono op, die tien jaar aan de macht is geweest. Yudhoyono heeft stabiliteit gebracht, maar hij heeft corruptie, mensenrechtenschendingen en vele praktische problemen van alledag niet voortvarend aangepakt. Widodo staat bekend als gematigd moslim en heeft een “schoon” imago. 

 

De Indonesische politie heeft in 2016 honderden demonstranten opgepakt die onafhankelijkheid bepleitten voor de oostelijke provincie Papoea. De betogers waren zondag de straat opgegaan omdat het die dag 53 jaar geleden was dat Indonesië de toenmalige Nederlandse kolonie op het eiland Nieuw-Guinea inlijfde.

 

Nederlandse oorlogsschepen

Begin 2017 zijn drie Nederlandse oorlogsschepen die op de bodem van de Javazee het oorlogsgraf vormden voor honderden opvarenden zijn door bergingsacties met zekerheid verdwenen. Dit tot ontzetting van nabestaanden. De schepen vergingen deze maand 75 jaar geleden tijdens de Slag in de Javazee met Japan. Er wordt besloten de andere wrakken samen met de Nederlanders te beschermen.

 

In 2017 wordt de Christelijke gouverneur van Jakarta, Basuki Tjahaja Purnama tot 2 jaar veroordeeld vanwege vermeende blasfemie. De tsunami in 2018 die de kustlijnen van Java en Sumatra bereikte, is de laatste van een reeks rampen die Indonesië afgelopen jaar hebben getroffen. Het land kreeg eerder dit jaar al aardbevingen, een tsunami en een vliegramp te verduren.

 

In de presidentsverkiezing van de zomer van 2019 heeft het huidige staatshoofd van Indonesië, Joko Widodo, 55,5 procent van de stemmen gekregen. Zijn uitdager, oud-generaal Prabowo Subianto, kreeg 44,5 procent van de stemmen. In het rapport “over de grens” over het Nederlandse militaire optreden tijdens de de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) zou volgens sommigen toch de term oorlogsmisdaden had moeten gebruiken. Premier Rutte biedt z’n excuses aan voor de excessen tijdens deze oorlog.

 

De volgende verkiezingen zullen in 2024 worden gehouden.


film


"Max Havelaar" - (1976; 7,6)

De Hollandse ambtenaar Max Havelaar krijgt een aanstelling in het gekolonialiseerde Nederlands-Indië en ziet hoe welvarende Nederlandse koffiehandelaren en plaatselijke regenten de arme bevolking uitbuiten en onderdrukken.

 

Hij trekt zich het lot van deze mensen zo aan dat hij, tegen de gebruiken in, protest aantekent.



zie ook: