Srebrenica (de val van)

Achtergrondinformatie - BiH



aanleiding


Toen tijdens de Bosnische Oorlog in 1993 het etnische geweld in Bosnië escaleerde drongen politieke partijen er in de Tweede Kamer op aan een Nederlandse militaire bijdrage aan UNPROFOR (daar actief sinds 1992) te leveren door het zenden van troepen naar het voormalige Joegoslavië.

 

UNPROFOR had aldaar een staakt het vuren weten te bereiken, maar er was geen sprake geweest van demilitarisatie van de bevolking.

 

Het doel van UNPROFOR was de civiele populatie van de Bosnische enclave te beschermen. Deze stonden alleen toe dat geweld werd gebruikt voor zelfverdediging, waarbij gerekend werd op luchtsteun van de NAVO om de missie te doen slagen. Luchtsteun mocht echter alleen worden aangevraagd wanneer de eigen stellingen werden aangevallen.

 

Inmenging in de gevechten was ten strengste verboden voor alle NAVO-troepen. Men dacht ongeveer 34.000 man nodig te hebben maar uiteindelijk verkreeg men er niet meer dan 7.600.

 

Omdat de resolutie van de Verenigde Naties over Srebrenica door alle beperkingen moeilijk op te volgen was kwam in Nederland de discussie op gang of militairen onder die condities naar het oorlogsgebied mochten worden gezonden.

 

Uiteindelijk werd onder politieke druk toch besloten 600 Nederlandse soldaten te sturen om humanitaire werk te verrichten. 


>> Lees hier de gehele Bosnische oorlog (1992)


uitzending ("dutch-bat I")


De gebieden rond Tuzla, Sarajevo, Goradze en Zepa werden door de leden van de VN vredesmacht als veilige enclave voor moslims binnen een door Bosnische Serviërs beheerst gebied verklaard.

 

Commandant van UNPROFOR in Bosnië, de Britse generaal M. Rose, gaf Dutchbat de opdracht een Canadese troepenmacht in Srebrenica af te lossen en het bevel aan de A-compagnie om het vliegveld van Tuzla te beveiligen (Simin Han) en operationeel te maken.

 

De bedoeling was dat het Nederlandse bataljon op drie plaatsen zou worden gelokaliseerd: de hoofdmacht te Srebrenica, een versterkte compagnie in Žepa en de logistieke ondersteuning in Lukavac.

 

Toen eind Januari 1993 Dutchbat I arriveerde in Srebrenica was de enclave al omsingeld door Bosnische Servische troepen voorzien van zware wapens en op strategische posities gelokaliseerd langs het dal waarin de hoofdplaatsen Srebrenica en Potočari lagen. De bevolking van de enclave bestond toen al uit 30.000-40.000 mensen.

 

Enclave-grens

De Moslimstrijders (regeringsstrijdkrachten van de Bosniak-Kroatische republiek Bosnië en Herzegovina) waren binnen de enclave georganiseerd in vier brigades van 3.000-4.000 man. Zij waren licht bewapend maar hadden een paar mitrailleurs, antitankwapens en lichte mortieren. Deze eenheden waren nauwelijks geoefend en gedisciplineerd; zij ondernamen gewapende acties tegen de Bosnische Serviërs, waartegen Dutchbat niets vermocht. Dutchbat richtte observatieposten in, waardoor een deel van de enclavegrens geobserveerd kon worden.

 

In de gebieden waar dat niet kon patrouilleerde Dutchbat per voertuig en te voet. Het probleem was dat wanneer strijders met wapens werden aangetroffen ze de vlucht konden nemen in huizen, die voor VN-soldaten verboden gebied waren. Dutchbat I voerde zijn taak uit en werd in juli 1994 afgelost door Dutchbat II. 


>> Lees m'n ervaring in Srebrenica


het moslimleger en "dutchbat" II


Nog steeds maakten Bosnische Serviërs de aanvoer van voedsel, brandstof en andere hulpmiddelen onmogelijk. Ook werd de enclave constant verkleind door Bosnische Serviërs die zich nu rond de stad in de heuvels hadden ingegraven.

 

Daarvoor verlieten groepen bewoners o.l.v. gewapende mannen nu en dan de enclave om voedsel te vinden in de omringende Servische dorpen.

 

Aangezien de Servische burgers hun voedsel - dat voor deze burgers evenzeer van levensbelang was - vaak met hun leven beschermden en beide groepen bovendien doodsbang waren voor elkaar, hadden ontmoetingen tussen Bosnische en Servische burgers op deze voedseltochten vaak een dodelijke afloop.

 

Vele Servische dorpen in de wijde omgeving van de enclave zijn hierbij in brand gestoken en totaal vernietigd met vele slachtoffers aan Servische kant. Deze plundertochten werden veelal uitgevoerd onder leiding van Naser Oric, de algemene militaire commandant van de moslims in Srebrenica.

 

Beiden schuld

De afspraak met de Bosnische leiding was dat de enclave gedemilitariseerd zou worden, dat was een voorwaarde van de VN, echter op bevel van de Bosnische president Alija Izetbegović werden alleen de grootste en defecte wapens ingeleverd. De moslimtroepen binnen de enclave voerden regelmatig aanvallen uit op omliggende Servische posten opzettelijk vanaf posities vlakbij de waarnemingsposten van de VN. 

 

Voortvloeiende uit het zwakke mandaat van de VN, dat voorzag in waarneming in een enclave waarvan de grenzen niet afgebakend werden, had Dutchbat slechts lichte wapens ter verdediging van de bewoners van de enclaves die het bataljon geacht werd te beschermen. Naar algemeen oordeel waren de wapens van Dutchbat te licht voor een effectieve verdediging.

 

De visie van de VN was echter dat alleen al de aanwezigheid van Dutchbat de Serviërs ervan zou weerhouden de enclave aan te vallen: "to deter by presence". Een andere handicap was de slechte communicatie tussen de hoofdkwartieren van Srebrenica (Potocari), Tuzla, Sarajevo, Den Haag en het VN-hoofdkwartier in Zagreb.



"dutchbat" III - het begin van het drama


Op 18 januari 1995 werd Dutchbat II afgelost door Dutchbat III o.l.v. luitenant-kolonel Th. Karremans. Op 21 januari kondigde het moslimleger aan dat de bewegingsvrijheid van de VN-soldaten in de "Bandera-driehoek", aan de rand van de enclave, werd verboden. Inmiddels hadden Bosnisch-Servische troepen direct langs deze enclavegrens stellingen betrokken. 

 

Het bataljon negeerde dit verbod en ging op 27 januari met 3 patrouilles het gebied binnen; als gevolg hiervan werden tussen 27-31 januari ongeveer 100 militairen door moslimstrijders vastgehouden.

 

Vanaf 18 februari gaf het Bosnisch-Servische leger geen toestemming meer om brandstof naar de enclave te vervoeren, waardoor geen patrouilles per voertuig konden plaatsvinden en het onmogelijk werd moslimstrijders te ontwapenen. In maart werd de bevoorrading geblokkeerd en in april werd alle bevoorrading onmogelijk.

 

Commandant Karremans

In mei 1995 stelde Karremans vast dat het bataljon niet meer operationeel was en waarschuwde de Nederlandse regering tegen voortijdige ontruiming van de observatieposten als gevolg van de bevoorradingsblokkade. 

 

De Nederlandse regering verzocht VN-commandant in Joegoslavië, Frans generaal B. Janvier, om Srebrenica vanuit de lucht te bevoorraden, maar deze stelde de bevoegdheid te missen helikopters beschikbaar te stellen. Militair bezien was er weinig te doen tegen de Serviërs: de Nederlandse militairen zaten zonder dekking in het dal; op de heuveltoppen stonden Servische kanonnen en tanks opgesteld, die de fabriek, waarin Dutchbat gelegerd was, gemakkelijk konden platbombarderen. Luchtaanvallen waren verboden door de VN en luchtsteun mocht alleen worden aangevraagd als een VN-stelling direct werd aangevallen.

 

Op 25 en 26 mei werden zogenaamde air strikes uitgevoerd; de Bosnisch Servische generaal R. Mladić nam als reactie hierop 400 VN-militairen, waaronder diverse Nederlanders, in gijzeling. Op 3 juni 1995 werd de Nederlandse observatiepost bij de grens van de enclave aangevallen en veroverd. Hiernaast werd elders met een antitankraket een Nederlands bevoorradingsvoertuig beschoten waarbij twee militairen zwaargewond raakten en één lichtgewond.


>> Lees hier de gehele GESCHIEDENIS van Bosnië-Herzegovina. 


de gevechten


In de nacht van 5 op 6 juli 1995 werd Srebrenica beschoten en braken er gevechten uit in het zuidoosten van de enclave; er vonden hevige gevechten plaats tussen Moslims en Serviërs. Intussen was de toestand van Dutchbat steeds verder verslechterd: de watervoorziening was uitgevallen, de brandstofvoorraad uitgeput en er was gebrek aan munitie en reserveonderdelen.

 

Op zaterdag 8 juli werd de observatiepost opnieuw aangevallen door Bosnische Serviërs en stortte een deel van de beschermswal in. De bemanning van de post werd ontwapend en kreeg toestemming naar Srebrenica-stad terug te keren.

 

De observatieposten werden nu van twee kanten bedreigd, zowel door de aanvallende Serviërs als door de Moslimstrijders, die niet accepteerden dat de posten verlaten zouden worden. Op 9 juli bleven de gevechten tussen Moslims en Bosnische Serviërs aanhouden en werden er Nederlandse militairen door Serviërs ontwapend. 

 

Een blocking-position

De VN gaf Dutchbat opdracht om op 10 juli met YPR's een duidelijk zichtbare blocking position vlak bij de stad in te nemen; een aanval op deze positie zou als een ernstige schending worden opgevat. Voor de blocking position waren nog maar 60 militairen beschikbaar. Op 10 juli ondernamen de Serviërs de aanval op de blocking position en UNPROFOR gaf de opdracht deze af te slaan.

 

Dat gebeurde, zonder dat er Nederlandse slachtoffers vielen. Op maandag 10 juli werd een ultimatum van de Bosnisch Serviërs ontvangen waarin stond dat Dutchbat 48 uur de tijd kreeg om vanaf de volgende dag 06.00 uur, samen met de bevolking, de enclave te verlaten, waarop Karremans opnieuw luchtsteun aanvroeg, die hem vanaf 7 uur de volgende dag werd toegezegd maar vervolgens niet kwam vanwege communicatiestoornissen. Inmiddels rukten de Servische tanks op maar schoten nog niet op de VN-stellingen tot 12.00 uur, toen de B-compagnie onder vuur werd genomen.

 

Om 12.30 uur werd toestemming gegeven voor Close Air Support en om half drie schakelden twee Nederlandse F-16's twee Servische tanks uit. Tussen 12.00 en 14.00 uur werden de Nederlandse troepen en de Moslimstrijders gedwongen hun stellingen op te geven. In de compound van de B-compagnie, waar 4.000-5.000 vluchtelingen zich verzameld hadden ter evacuatie naar Potočari, explodeerden granaten.

 

Op dat moment was ook de evacuatie van de rest van de bevolking en de Moslimstrijders al begonnen.


>> Lees hier over de Kroatische - Servische oorlog



de val van de enclave en de executies


Op 13 juli werden de jongens en mannen die bij Dutchbat in Potočari met hun families veiligheid zochten door zwaarbewapende Servische soldaten onder regie van Ratko Mladić gescheiden van de vrouwen en kinderen. 

 

Bij die operatie assisteerde Dutchbat om een en ander ordelijk te doen verlopen. Mladić beloofde dat de jongens en mannen slechts geëvacueerd zouden worden, alle gedeporteerden bleken later echter vermoord of vermist. Vanaf nu werden huizen in brand gestoken, trokken grote troepen vluchtelingen weg. 

 

Mannen en vrouwen werden door de Bosnisch Servische troepen van Mladić gescheiden, onder protest van commandant Karremans. De mannen zouden door hen vermoord worden.

 

Kapitein Rutten van Dutchbat maakt daar foto's van maar die mislukten door een fout bij het ontwikkelen later in Nederland bij de Militaire Inlichtingendienst. Het beruchte filmrolletje.

 

Op zaterdag 15 juli werd bericht dat de vijftig militairen, vasthouden sinds de verovering van de observatieposten, werden vrijgelaten door de Bosnische Serviërs en naar Zagreb werden overgevlogen.

 

Op vrijdag 21 juli werden de laatste militairen die nog vastgehouden waren vrijgelaten. Nadat Srebrenica was gevallen onderhandelde Karremans met R. Mladić over de evacuatie van de gewonden in de verbandplaats. De Bosnische Servische commandant buitte dit moment publicitair uit door Karremans en zijn gevolg plotseling een glas met drank in de hand te drukken waarna een door Mladić meegebrachte televisieploeg daar opnamen van maakte. Deze opnamen gingen de hele wereld over. 


de aftocht en de nasleep


De Nederlandse troepen trokken in een colonne weg naar Zagreb, waarbij Mladić aan Karremans enkele geschenken overhandigde. De feestelijke ontvangst van de Nederlanders in Zagreb en de uitspraken van Karremans op de persconferentie waarin hij zijn bewondering voor de militaire operatie van Mladić uitsprak zorgden in Nederland voor beroering. 

 

Op 24 juli keerden alle militairen van Dutchbat III terug op Vliegbasis Soesterberg. Een infanteriecompagnie, die eigenlijk een onderdeel had moeten zijn van Dutchbat IV (de geplande aflossing), begon op 21 juli in Simin Han en hielp daar met het opvangen van de vluchtelingen.

 

Deze compagnie werd ook wel de vergeten compagnie genoemd. In november 1995 werden zij afgelost door een Zweedse eenheid, waarmee een einde kwam aan de inzet van Nederlandse infanterie in het kader van UNPROFOR. 

 

Val van de Enclave

De val van de moslimenclave had grote invloed op de publieke opinie in Nederland. Er werd een officieel onderzoek ingesteld door het NIOD, dat zeven jaar duurde. Het resultaat werd gepubliceerd op 10 april 2002.

 

Binnen zes dagen na de publicatie bood premier Kok het ontslag van de regering aan. Het rapport was 3.400 bladzijden dik en leverde zware kritiek op de politieke- en hogere militaire leiding.

 

De conclusies waren dat de missie onvoldoende was voorbereid, dat er onvoldoende samenwerking geweest tussen het ministerie van Defensie (onder J. Voorhoeve) en het ministerie van Buitenlandse Zaken (onder H. van Mierlo), de missie was uitgevoerd met onvoldoende middelen om het doel te bereiken, dat er geen luchtsteun aan Karremans werd gegeven toen deze dat dringend verzocht en dat zowel Nederland als de VN verzuimden om hun plicht te doen. In de jaren 2003, 2005 en 2006 werden meerdere terugreizen ondernomen en contacten gelegd met de lokale bevolking. Dat verliep zonder problemen.

 

Ook ondernamen individuele leden van Dutchbat reizen naar de plaats van gebeurtenis in 1995: Srebrenica, Potočari en Simin Han. Daarnaast werden diverse projecten door hen gestart, zoals het opknappen van openbare instellingen door veteranen. Dit gebeurde op eigen initiatief en op eigen kosten van de veteranen.


>> Lees hier over de laatste Joegoslavië oorlog (met Kosovo)



zie ook: